Een echo placenta lokalisatie wordt verricht als bij de 20 weken echo, of in sommige gevallen bij een latere echo, een placenta is gezien die dicht bíj of óver de baarmoedermond ligt. Met deze echo kan worden gecontroleerd of de placenta nog steeds laag ligt of ver genoeg omhoog is ‘meegegroeid’  met de groei van de baarmoeder. Deze echo wordt gemaakt in een echocentrum waar ook de 13 en 20 weken echo’s worden verricht.
Een te laag liggende placenta kan een mogelijke belemmering zijn voor een natuurlijke bevalling. Het is belangrijk om dit op tijd te weten. Daarom wordt deze echo meestal gemaakt als je 30-32 weken zwanger bent.
Eerst wordt met een uitwendige echo gekeken naar de grootte van het kindje, naar de exacte ligging van de placenta en de hoeveelheid vruchtwater. Er wordt niet meer specifiek gekeken naar orgaanafwijkingen. Daarna volgt een inwendige echo om de baarmoedermond goed in beeld te kunnen brengen. Zo kan de afstand tussen de placenta en de baarmoedermond goed gemeten worden. Voor de inwendige echo is een lege blaas nodig. Het kan dus zijn dat de echoscopiste je vraagt om even te gaan plassen. Als de placenta nog steeds laag ligt, dat wil zeggen minder dan 2 cm van de baarmoederhals verwijderd, of als blijkt dat de groei van de baby achter blijft, dan zal de verloskundige een consult aanvragen bij de gynaecoloog.

Lees meer over een laagliggende_placenta